Muntvondsten uit Utrechtse bodem
Tegenwoordig hebben we bankrekeningen, waarop je geld kunt sparen en bewaren voor later. Maar hoe ging dat vroeger? Toen bestond vermogen vaak uit edelmetaal, meestal in de vorm van gouden en zilveren munten. Die werden bijvoorbeeld in potten of kruiken bewaard en verborgen in holle ruimten in muren, plafonds, in de schouw, onder traptreden, maar vaak ook gewoon in de grond. Tot het begin van de 20ste eeuw was begraven de beste manier om geld brandveilig en inbraakvrij op te bergen. Dit gebeurde meestal op een herkenbare plek, bijvoorbeeld in een hoek van een tuin, bij een oude boom of onder een kippenhok.
Verborgen schatten kunnen we onderscheiden in de omloopschat en de spaarschat. Bij de omloopschat heeft de eigenaar het bezit in tijden van nood in zijn geheel aan de grond toevertrouwd. Een omloopschat is dus altijd een afspiegeling van de geldcirculatie op het moment van begraven. Bij een spaarschat gaat dit niet op. Vaak is deze in de loop van jaren opgebouwd en heeft de eigenaar een bepaalde selectie toegepast, bijvoorbeeld door de minst gesleten munten van het hoogste gehalte en de hoogste massa op te sparen.
Schatvondsten zeggen vaak iets over roerige periodes uit onze geschiedenis. Ze werden bijvoorbeeld aan de bodem toevertrouwd bij dreiging van oorlog en geweld. De eigenaar is meestal niet meer te achterhalen. Hoe beter we deze vondsten documenteren, hoe meer we te weten komen over bijzondere gebeurtenissen uit het verleden. Zo kunnen de vaak bijzondere verhalen die schuil gaan achter de schatvondsten verteld worden.