Utrechters in oorlog en vrede

Belle van Zuylen en haar beaux

6 min

Vanaf de 16de eeuw werd de oorlogsvoering moderner door toepassing van beroepslegers, moderne wapens en tactieken. Lange tijd dacht men dat de adel daardoor als militaire kaste overbodig werd. Niets blijkt minder waar. Veel edellieden ontpopten zich als militaire ondernemers, stelden een eigen regiment samen en traden in dienst bij de hoogste bieder. Ook in sociaal opzicht was een militaire loopbaan zeer aantrekkelijk, zoals wel blijkt uit de vele potentiële huwelijkskandidaten die zich bij Utrechtse adellijke dames meldden. Belle van Zuylen is daarvan een opvallend voorbeeld.

In de 17de en 18de eeuw was een militaire carrière voor een edelmanszoon een gewilde loopbaan, die goed paste bij het zelfbeeld van de adel. Dapperheid, leiderschap, zelfbeheersing en inspirerend voor zijn ondergeschikten, dat waren de eigenschappen van een ware edelman en van een echte soldaat. In de omgeving van Belle van Zuylen waren vele militairen te vinden. Niet alleen haar eigen ooms, grootvaders, neven en broers zochten hun fortuin in een legercarrière, ook velen onder haar vrienden, echtgenoten van haar vriendinnen en diverse potentiële huwelijkskandidaten bekleedden een militaire rang.

De Rebecque had geen hoge pet op van de Hollandse beau monde en dat vond weerklank bij Belle, die zich in haar geschriften zeer kritisch kon uitlaten over haar eigen kringen. Een soort 'epater la noblesse' (‘choqueer de adel’).

Constant de Rebecque

De meest in het oog lopende figuur is de Zwitserse kolonel David Louis, baron de Constant de Rebecque, ook wel genaamd d'Hermenche. Hij was commandant van een regiment in Staatse dienst. De Rebecque was in Den Haag gelegerd en leerde Belle kennen tijdens een – hoe toepasselijk – dansavond bij generaal-veldmaarschalk hertog van Brunswijk-Wolfenbuttel. De Rebecque intrigeerde Belle van Zuylen vanwege zijn reputatie als rokkenjager, maar ook als behendig prater. De Rebecque, die tijdens een veldslag gewond was geraakt en in het gezicht een litteken droeg, bezocht de Haagse salons vooral in het winterseizoen regelmatig, als de regimenten in hun winterbivak logeerden. Oorlogsvoering was tenslotte een zaak van de zomer.

Met De Rebecque voerde Belle een langdurige en intensieve correspondentie, waarin filosofische, maatschappelijke en politieke vraagstukken aan de orde kwamen, maar natuurlijk ook vele persoonlijke zaken. De Rebecque had geen hoge pet op van de Hollandse beau monde en dat vond weerklank bij Belle, die zich in haar geschriften zeer kritisch kon uitlaten over haar eigen kringen. Een soort 'epater la noblesse' (‘choqueer de adel’).

Vele vrijers

Een huwelijk met De Rebecque was onmogelijk, omdat hij getrouwd was. Van Belle werd echter wel verwacht, dat ze, zoals van alle dames uit haar kringen, in het huwelijk zou treden. Een bonte rij echtgenoten-in-spé trok door haar leven en opvallend vaak waren die gekleed in een legeruniform. Zo dook graaf Francois-Eugene-Robert Noyel de Bellegarde op Slot Zuylen op, een uit de Savoie afkomstige generaal-majoor in dienst van de Staten-Generaal. Met hem hield ze lange tijd contact, maar tot een huwelijk kwam het niet. Ook ontving ze graaf Georg-Ernst von Sayn-Wittgenstein, een kolonel in Franse dienst. Uiteindelijk trouwde Belle met Charles-Emmanuel de Charrière, de huisleraar van haar broer.

Belle en vriend Constant de Rebecque bleven contact houden. De baron verveelde zich in de benauwde Haagse kringen en trad met een Zwitsers regiment in Franse dienst. Zo kreeg Belle van hem uit de eerste hand verslag van zijn veldtocht naar Corsica.

Vrienden

Belle en vriend Constant de Rebecque bleven contact houden. De baron verveelde zich in de benauwde Haagse kringen en trad met een Zwitsers regiment in Franse dienst. Zo kreeg Belle van hem uit de eerste hand verslag van zijn veldtocht naar Corsica, die hij in opdracht van zijn nieuwe broodheer ondernam. Hij schreef vooral over de leiders van de opstandelingen op het eiland, die in zijn ogen niets dan 'lafaards, moordenaars, dieven, nietsnutten, verraders en schurken' waren. Het is onduidelijk of in die briefwisseling de bloedige details van het krijgsbedrijf zelf aan de orde zijn gekomen. Het moet voor de Zwitserse militair een enorm contrast zijn geweest: de verfijnde manieren die van hem tijdens de menuetten aan het hof van de stadhouder werden verwacht en de rauwe realiteit van het slagveld.

Dit verhaal is voortgekomen uit de werkgroep Oorlog en Vrede. Onderzoekers hebben onder leiding van Landschap Erfgoed Utrecht de menselijke kant van het Utrechtse militaire verleden bestudeerd. Alle artikelen uit de werkgroep zijn te lezen in Jaarboek Oud-Utrecht 2015.

Bronnen

Fred Vogelzang, ‘”Sorchvuldich van eere ende reputatie”. Adellijke militairen in Staatse dienst in het Sticht in de zeventiende en achttiende eeuw’, in: Jaarboek Oud Utrecht 2015, 133-158. 

Zie ook de website van de Nederlandse Kastelen Stichting (NKS).

Aanvullende informatie