Utrechtse kastelen en buitenplaatsen

De Engelse landschapstuin van Utrecht

3 min

Romantische ideeën over het ideale landschap brachten ons de Engelse landschapstuin. Halverwege de 18de eeuw maakte Lancelot ‘Capability’ Brown in Engeland furore met zijn ontwerpen voor de tuinen van bijvoorbeeld Chatsworth en Blenheim. Ook in Nederland kreeg hij navolging.

Met de romantiek kwam een verlangen naar de schoonheid van de echte natuur en de behoefte deze om het eigen huis te creëren. De ideale landschapstuin had vloeiende, natuurlijke vormen, golvende gazons, hoogteverschillen en slingerende paden die de wandelaar bijzondere doorkijkjes boden. De Utrechtse Heuvelrug was rond 1800 nog een kaal heidelandschap. De goedkope, heuvelachtige grond leende zich uitstekend voor zo’n landschapstuin. Vermogende Nederlanders bouwden hier toen hun buitenplaatsen, in weelderig aangelegde parken. Hun komst veranderde het aangezicht van de Heuvelrug volledig tussen 1820 en 1850.

De hand van de mens

Kosten noch moeite werden gespaard om de natuur te imiteren. Waterlopen en soms zelfs watervallen hoorden erbij. Op de buitenplaats Blikkenburg in Zeist gebruikte architect Karel Zocher het restant van de oude slotgracht als onderdeel van een landschappelijke waterpartij. Het huis kwam op een kunstmatige heuvel te staan. Vijvers werden slingerende waterpartijen, waaraan geen einde leek te komen. Daarin kon ook het huis zich prachtig spiegelen. Zacht glooiende oevers verwezen naar een rivier. De hand van de mens mocht in het landschap eigenlijk niet herkenbaar zijn, maar soms leek men de natuur in uitbundigheid te willen overtreffen.

Met deze beplanting ontstond dieptewerking met mooie doorkijkjes, de zogenoemde zichtassen.

Doorkijkjes

Er was veel afwisseling in soorten planten, struiken en bomen. Ze werden geplant in groepjes, met op uitgekiende plekken grote, eenzame bomen. Zo ontstond dieptewerking met mooie doorkijkjes, de zogenoemde zichtassen. Ook de formele tuinen van de huizen langs de Vecht en elders moesten eraan geloven; in heel Nederland gingen (stads)parken en tuinen op de schop. Tuinarchitecten als de genoemde Karel Zocher (en diens broer Jan David), Hendrik van Lunteren, Hendrik Copijn en Leonard Springer brachten deze landschapsstijl in de 19e eeuw naar een hoogtepunt. Bewonder de tuinen van Slot Zeist, Broekhuizen bij Leersum, Kasteel Groeneveld bij Baarn, maar ook het Utrechtse Wilhelminapark. Moestuinen kwamen overigens ook nog voor op de buitenplaatsen.

Van dwaasheid tot productiebos

Een bijzondere toevoeging aan het landschap was de ‘folly’. Een landschapstuin kan niet zonder. Letterlijk is een folly (Engels) een ‘dwaasheid’, maar in de architectuur is het een romantisch schertsbouwwerk zonder echte functie, dat het landschap moet opleuken: een tempeltje, een kapel of een kasteelruïne. Een folly kon de compositie van een park vervolmaken, als een verrassend esthetisch element waarop de wandelaar het oog even kon laten rusten. Om de kosten te drukken, besloten sommige eigenaren om op de Heuvelrug productiebossen aan te leggen. De sindsdien bosrijke omgeving bracht het toerisme op gang. Nu nog trekt de Heuvelrug veel wandelaars en fietsers.

Geschreven door Elian de Jonge Ontdek alle verhalen van deze schrijver

Meer weten over de Utrechtse buitenplaatsen?

Kijk dan eens op www.utrechtsebuitenplaatsen.nl!