Waterlinies van Utrecht

De Kromme Rijn als militaire rivier

7min

Aanvankelijk had de Kromme Rijn een bescheiden rol in de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Totdat duidelijk werd dat de bescherming ten oosten van Utrecht te wensen overliet. De Kromme Rijn werd stevig aangepast, zodat de rivier in korte tijd veel water richting de Domstad kon transporteren. Ze werd een militaire rivier, uniek in Nederland.

Tweeduizend jaar geleden had de Rijn al een belangrijke militaire functie. De toenmalige loop vormde de natuurlijke noordgrens van het Romeinse Rijk. Van dat stroomgebied maakte destijds ook de huidige Kromme Rijn deel uit. Vanaf Utrecht stroomde het water verder – de huidige Oude Rijn – om bij Katwijk in zee uit te monden. De Romeinse grensrivier werd versterkt met wachttorens en forten, verbonden door een verharde weg. Dit samen heet ook wel de Limes. De rivier fungeerde als snelle transportroute, niet alleen voor goederen maar ook voor troepenverplaatsingen. De Romeinen ondernamen militaire operaties via de Rijn. Zo fungeerde Castellum Fectio met zijn haven als uitvalsbasis voor militaire campagnes over zee tegen de Germaanse barbaren, tot in het Teutoburgerwoud.

Nieuwe Hollandse Waterlinie

Zo’n 1500 jaar later, vanaf 1865, kreeg de Kromme Rijn opnieuw een belangrijke militaire functie. Dit keer voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie, die bedoeld was om bij vijandelijke dreiging zoveel land onder water te zetten (inunderen), zodat de opmars van troepen voor Utrecht kon worden gestopt. De bouw van deze linie van Muiden tot de Biesbosch startte in 1815. De Kromme Rijn had in de beginfase een bescheiden rol. Daar kon water via een smalle oude duiker in de Rijndijk vanuit de Nederrijn bij Wijk bij Duurstede richting de Domstad worden gevoerd om land ten zuidoosten van de stad onder water te zetten.

De hoofdinlaat voor inundatie lag echter bij Vreeswijk aan de Lek. Het Lekwater kon via de Vaartse Rijn naar het noorden van de stad Utrecht worden gestuwd om daar de inundatievelden te laten vollopen. Bij buurtschap Honswijk lag een hulpinlaat van Vreeswijk om sneller meer water op te voeren. De waterlinieorganisatie ontdekte door een papieren oefening halverwege de 19de eeuw, dat de bescherming van het zuidoostelijke deel van de stad Utrecht met onderwaterzettingen niet voldeed.

De berekeningen wezen uit dat er niet snel genoeg voldoende water aan de zuidoostelijke en oostelijke kant van Utrecht kon komen. Een volledige inundatie zou mogelijk 26 dagen in beslag nemen, terwijl legers in die tijd zich steeds sneller gingen verplaatsen, onder meer door de aanleg van het spoorwegennet.

Om verzekerd te zijn van voldoende water, ook bij lage rivierstanden, moest er van hogerop in de rivier een nieuwe hoofdinlaat komen, waardoor een hoger verval zou ontstaan. Het oog viel op de oude duiker bij Wijk bij Duurstede en de daarachter gelegen Kromme Rijn. Deze boden mogelijkheden, maar dan moest er wel wat gebeuren, zowel met de duiker en de omgeving als met de Kromme Rijn.

De Kromme Rijn was lange tijd militaire rijksgrond en viel daarom onder het Ministerie van Oorlog. Langs de rivier zijn omstreeks 1875 mogelijk meer dan vierhonderd hardstenen limietpalen geplaatst met de inscriptie ‘O’, als verwijzing naar de beginletter van het ministerie, en een volgnummer.

Militair eigendom

De Kromme Rijn werd eigendom van het Ministerie van Oorlog en kwam onder militair gezag. Defensie onteigende de oevers en bakende de nieuwe ‘militaire landsgronden’ op enkele meters uit de oever af met honderden grenspalen, zogenoemde limietpalen. Het grote aantal van deze hardstenen grenspalen, voorzien van een ingegraveerde letter O (van het Ministerie van Oorlog) en een volgnummer (van nummer 1 tot over de 400) is uniek in de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Veel palen zijn in de loop der jaren verdwenen, maar langs het jaagpad tussen Werkhoven en Odijk heeft het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden na de aanleg van natuurvriendelijke oevers enkele jaren geleden achttien palen in de oorspronkelijke volgorde teruggeplaatst.

Aanpak van de rivier

Tussen 1862 en 1871 ging het circa 28 kilometer lange traject van Wijk tot aan Utrecht op de schop. Het doel was om het aantal dagen tot volledige inundatie, al naar gelang de waterstand op de Nederrijn, terug te brengen naar vier tot twaalf dagen. Daartoe werd de Kromme Rijn gemiddeld twee keer zo breed, uitgediept en deels gekanaliseerd. De grote meanders bij Ossenwaard, Werkhoven en Odijk werden door kanalisatie afgesneden. Bestaande bruggen werden vervangen en een aantal militaire bruggen toegevoegd. In de rivier kwamen stuwen (en schutssluizen) in Cothen en Werkhoven.

Buiten oorlogstijd deelden de stuwen de Kromme Rijn op in drie ‘panden’. Bij het stellen van de inundatie stroomde het water door de schutsluizen naar Utrecht, waar de damsluis en later de plofduiker in de Waterlinieweg het water keerde en dus voorkwam dat Utrecht bij inundatie onder water zou kunnen lopen. Die sluis lag voorbij het fort Lunet I en de Tamboersdijk, waar nu park Oosterspoorbaan is.

Tijdens de mobilisatie van 1939 kreeg de militaire waterkering een innovatieve vervanging. In die tijd werd de Waterlinieweg aangelegd, een moderne ongelijkvloerse vierbaans autoweg. Onder het viaduct over de Kromme Rijn, ter hoogte van Lunet I, werd een zogenoemde plofduiker aangebracht. Dit is een betonnen bakconstructie onder het wegdek, die boven de rivier hangt. Pal onder de bak lag een dubbele damsluis, die te dichten was met schotbalken. De grote bakconstructie onder het wegdek was gevuld met stortmateriaal. Met springladingen kon de relatief dunne bodem van de bak worden opgeblazen, waardoor de rivier in één klap tussen de schotbalken afgedamd zou zijn. Het bijzondere militair waterwerk kon zo zorgen voor inundatie van het gebied ten noorden van de Kromme Rijn, doordat het water over de noordelijke kade van de rivier heen zou lopen. Eveneens werd Utrecht gevrijwaard van overstromingen.

Nieuwe hoofdinlaat bij Wijk

De meest opvallende waterstaatkundige ingreep die het Ministerie van Oorlog uitvoerde, vond plaats aan de oostzijde van Wijk bij Duurstede. De oude duiker in de Rijndijk werd vervangen door een militair sluizencomplex, bestaande uit een grote militaire hoofdinlaatsluis met daarachter een sluiskom en een doorlaatsluis. Tussen de Nederrijn en de hoofdinlaatsluis werd een uitgediept en verbreed toeleidings- of aanvoerkanaal gegraven met een lengte van ongeveer 350 meter. De waterstaatkundige ingreep kostte ruim 131.000 gulden, inclusief wachterswoning, brug en schotbalkenloods voor de opslag van de schotbalken waarmee de sluis was af te dichten. Zo werd het ‘inundatiestation nr. 10 Wijk bij Duurstede’ een cruciaal onderdeel van het inundatiesysteem voor het gebied ten zuidoosten van de Domstad, een belangrijke ‘prise d ’eau’ voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

De verdediging en afgrendeling van het acces (doorgang over land en via de Kromme Rijn) bij Utrecht kwam voor rekening van de forten Rijnauwen, Vechten, Vossegat en de vier Lunetten. Bij de stuwen en sluizen van Wijk bij Duurstede, Cothen en Werkhoven was geen militaire beveiliging bedacht. Wellicht hoefde dat ook niet. Wanneer de inundaties op tijd waren gesteld, hadden de stuwen hun taak volbracht.

Dit verhaal verscheen eerder in magazine De Kromme Rijn vertelt, editie 4/2024.

 

Geschreven door Chris Will Chris is kunsthistoricus en nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van het Waterliniemuseum Fort bij Vechten.

Extra info