Waterlinies van Utrecht

De mobilisatie van de Grebbelinie door kinderogen

5 min

Tegen het einde van augustus 1939 loopt de spanning in Nederland steeds hoger op door de dreiging uit het oosten. De kazernes in Nederland lopen leeg, veel van de soldaten worden gelegerd in de Grebbelinie. Als 9-jarige jongen is Johan Lagerweij in die tijd getuige van de mobilisatie in zijn geboortedorp Scherpenzeel, gelegen in de Grebbelinie.

Johan maakt veel mee van alles wat die mobilisatie met zich meebrengt. De laatste vrijdagmiddag in augustus loopt hij van school naar huis, maar het anders zo rustige dorp is bijna onherkenbaar. Het stinkt naar paarden, tuigen en zweet. Hij ziet kanonnen, mitrailleurs en andere geweren, en overal klinkt geschreeuw van soldaten. Eenmaal aangekomen thuis op de boerderij, blijken er al 22 paarden in de stallen en schuren te staan. Soldaten zijn druk bezig om de kanonnen en ander materieel onder te brengen en zelf moeten ze ook ingekwartierd worden. Om eten te kunnen halen, vorderen de soldaten het paard en de brik van de familie Lagerweij.

Ze zijn druk met van alles en nog wat, maar ondanks de oorlogsdreiging ziet Johan de soldaten slechts zelden met geweren oefenen.

Misselijk

Militairen gaan vervolgens hard aan de slag om loopgraven en stellingen te maken. Om het de vijand zo lastig mogelijk te maken, worden sommige gebieden onder water gezet. Al snel blijkt dat er een inschattingsfout is gemaakt en de loopgraven zijn aangelegd op de verkeerde plekken,  want ze lopen direct vol met water. Nieuwe loopgraven volgen, waarin bovendien houten schotten worden geplaatst. Die methode werkt beter. Die schotten worden later – na de capitulatie op 15 mei 1940 – nog gebruikt om noodwoningen van te bouwen. Enkele van deze noodwoningen staan als stille getuigen nog in de omgeving, zo is er nog één te vinden aan de Parallelweg 20 in Overberg.

Maar er valt nog veel meer werk te verzetten: militairen graven tankwallen, er worden versperringen van prikkeldraad opgeworpen, en in bomen worden waarnemingsposten gebouwd. In één van die waarnemingsposten – in een populier op zo’n  17 meter hoogte – mag Johan een kijkje nemen. Hij wordt er, net als de soldaat die bij hem is, behoorlijk misselijk door het heen en weer zwiepen van de boom. Ook de loopgraven hebben een grote aantrekkingskracht op Johan en zijn vriendjes. ‘s Avonds, als de militairen zich hebben teruggetrokken in hun onderkomens, spelen ze er soldaatje.

Schaatsen

Dan wordt het winter, een hele strenge winter, en op de ondergelopen weilanden vormt zich een flinke laag van ijs en sneeuw. Soldaten maken op het ijs een cirkel sneeuwvrij, zodat ze er kunnen schaatsen. Ook de kinderen maken daar gretig gebruik van. Voor hen is het maar een vreemd gezicht, die soldaten op schaatsen.

Als het voorjaar wordt, bouwen de soldaten loopbruggen om de ondergelopen gebieden bereikbaar te houden. Ze bouwen kazematten en voorposten, en leggen prikkeldraadversperringen en telefoonleidingen aan. Ze zijn druk met van alles en nog wat, maar ondanks de oorlogsdreiging ziet Johan de soldaten slechts zelden met geweren oefenen.

Ondertussen loopt de spanning almaar hoger op, verloven worden in toenemende mate ingetrokken. Op 10 mei 1940 hoort Johan laagvliegende Duitse vliegtuigen met veel lawaai over de Grebbelinie razen. De oorlog is begonnen.

Geschreven door Gertruud van der Helm-Keeman