De ontbrekende schoorstenen van de bakkers
Tot 1860 mochten bakkers niet voor eigen gewin brood verkopen en waren ze gebonden aan strenge regelgeving van de overheid. Zo mochten de molenaars het meel alleen maar malen. De opheffing van de broodzetting, zoals dat geheel aan regels en voorschriften werd genoemd, maakte de weg vrij voor de komst van industriële bakkers en gaf het bakkersvak een heel ander karakter. Maar waarom staan vandaag de dag geen schoorstenen uit die tijd nog overeind?
Na de afschaffing van de broodzetting maakten gemechaniseerde deegmengers en grotere ovens het mogelijk om met minder nachtwerkers toch veel meer brood te produceren. Ook de mogelijkheden van de meelleveranciers namen toe: ze mochten andere meelsoorten op de markt brengen, van een betere kwaliteit bovendien. Zo ontstonden vanaf 1880 in de grotere plaatsen broodfabrieken, al nam de ontwikkeling van de industrie pas echt een vlucht toen rond 1900 het luxere tarwebrood op de markt kwam.
Vanaf 1920 kregen de fabrieken concurrentie uit onverwachte hoek, toen de elektrische ovens het bakproces eenvoudiger maakten voor kleinere bakkers. De verzuiling in Nederland deed de rest – je kocht brood bij de bakker van je eigen geloof of overtuiging. De fabrieken verdwenen langzaam maar zeker uit het straatbeeld, ondanks de goede naam van broodfabrieken als die van A. Bast en Zonen aan de Grote Spui in Amersfoort of die van de Coöperatieve Bakkerij Des Werkmans Welvaart in Soest.