Stadsrechten van Utrechtse steden

De stadsrechten van 't Gein

5min

Het stadrecht van ‘t Gein dateert van 1295. Maar waarom kreeg het eigenlijk stadsrechten? En waarom is er anno nu vrijwel niets meer te zien van deze plaats?

In de periode 1122-1148 wordt door de stad Utrecht het kanaal De Vaartse Rijn aangelegd. Omdat de Rijn bij Wijk bij Duurstede is afgedamd, is dit kanaal nodig als nieuwe verbinding met de IJssel. Langs deze nieuwe waterverbinding nabij de aansluiting op de Hollandse IJssel ontstaat de plaats ‘t Gein, dat zich ontwikkelt als overslaghaven. Ter hoogte van de boerderij de Warsenhoeck ligt een dam, die in 1148 wordt doorgeslagen. Vanaf dat moment wordt dit deel nabij de Hollandse IJssel ‘De Doorslag’ genoemd. Hier wordt in 1200 reeds ‘vanouds’ tol geheven.

Veranderende tijden

‘t Gein lijkt in 1217 groot genoeg voor een eigen parochiekerk. In 1285 wordt de IJssel echter afgedamd ter hoogte van het huidige Klaphek. Voor Utrecht is de verbinding met het open water van de Lek weg waarmee ook het bestaansrecht van 't Gein als overslaghaven is weggenomen. Er wordt oostelijk van ‘t Gein een nieuw kanaal gegraven naar Vreeswijk aan de Lek, de Nieuwe Vaart. Ter hoogte van de Wiers ligt een dam. Later wordt een sluis aangelegd in Vreeswijk waar het kanaal uitmond in de Lek; Vreeswijk neemt de rol van rivierhaven over.

Toch stadsrechten

Vanuit dit oogpunt is het besluit van de Utrechtse bisschop om in 1295 ‘t Gein stadsrechten te verlenen dan ook opmerkelijk. Strategisch gezien is het wel te verklaren, omdat ‘t Gein (eigenlijk vooral Oudegein) een belangrijk steunpunt is voor de bisschop vanwege de ligging in het grensgebied van Holland en het Sticht. ‘t Gein wordt vanaf dat moment bestuurd door een eigen college van schout en schepenen.

"Er is in de bronnen echter veelvuldig sprake van een ‘dorp’."

Een bescheiden stad

De stadsstichting komt echter niet echt van de grond: de gebruikelijke bevestiging van de stadsrechtelijke privileges door de nieuwe bisschoppen ontbreekt. Ook wordt ‘t Gein in de 13de en 14de eeuw meerdere malen verwoest. De woonkern wordt daarna omgracht. ‘t Gein blijft daarna een stad van bescheiden omvang. Bewijzen voor de bouw van een ommuring zijn niet gevonden. In de 15de eeuw is er wel sprake van een 'borgwal'. Deze wordt genoemd in stukken van het vrouwenklooster Onze-Lieve-Vrouwe van Nazareth, dat van 1423 tot 1573 gevestigd was in ‘t Gein. Archeologische vondsten in het gebied herinneren ons ook voornamelijk aan die periode.

Privileges overgedragen

In 1475 blijkt men niet vermogend genoeg te zijn voor het opbrengen van de verplichte financiële bijdragen. Daarnaast zijn er in 1476 onvoldoende burgers (poorters) beschikbaar voor de schepenbank, waardoor men tevens personen uit het omliggende gebied benoemd. Er is in de bronnen dan ook veelvuldig sprake van een ‘dorp’. In 1637 worden de stedelijke privileges overgedragen aan Adriaan Ploos van Amstel, heer van Oudegein. Hij en zijn opvolgers worden hiermee heer van Oudegein én ‘t Gein. In het gerecht ‘t Gein staan in de 17de en 18de eeuw niet meer dan zes (belastbare) boerderijen. Het gerecht wordt in 1802 opgeheven en wordt samen met het ‘mini-gerecht’ Rijnhuizen bij het Nedereind van Jutphaas gevoegd.

 

Dit verhaal is een bewerking van een artikel dat Bart Jan Damstra schreef voor Cronyck de Geyn (2016, nr. 3).

 

Geschreven door Bart Jan Damstra

Extra info