De Utrechtse dienstmeid
Vroeger hadden veel gegoede Utrechters een dienstmeid in dienst. Zij deden de huishoudelijke taken. Schoonmaken, wassen, strijken, naaien, verstellen van kleren, koken, de stoep schrobben en wat er nog meer nodig was. En dit zeven dagen in de week. Het was zwaar werk voor een mager loon. Bovendien was de waardering niet erg groot: de mevrouwen waarvoor de dienstmeiden werkten, klaagden steen en been over hun luiheid en lichtzinnigheid. Wie waren deze dienstmaagden en waarom werden ze ‘trekmus’ genoemd?
De vereniging van dienstboden ‘Allen voor Elkander’ zette eind 19de eeuw in op meer zondagsrust voor dienstboden, en vroeg daarom de meesteressen minder feesten en diners op zondag te organiseren. Dit had niet veel resultaat. Het werd zelfs erger toen de Buurkerk in 1918 besloot een speciale dienst voor dienstboden te organiseren: een half uur eerder dan in andere kerken. Zo kregen de dienstmeiden de gelegenheid om de koffietafel klaar te hebben staan voor de mensen waarbij ze dienden, want ze waren een half uur eerder thuis.
Trekmus
Wie waren de dienstmeiden? Veel kwamen er uit het weeshuis. De weesmeisjes kregen in de grote huishouding van het weeshuis een opleiding tot dienstbode. Bij de stichting van het Gereformeerd Burgerweeshuis in Utrecht was dat al in de stichtingsbrief vastgelegd: de meisjes werden opgeleid om ‘goede luyden dienen’, in een klooster te helpen of om een handwerk te leren. Er werd geen rekening gehouden met aanleg en ambitie: het was niet de bedoeling dat ze boven hun stand uit zouden groeien.
Een andere groep waaruit veel dienstboden kwamen, waren de meisjes uit dorpen uit de wijde omgeving van Utrecht. Ze droegen nog een vleugelmuts, ook wel trekmuts genoemd, de dracht van de Utrechtse boerinnen. De dienstboden werden door de Utrechtse straatjochies dan ook vaak plagend ‘trekmus’ genoemd.