Ziektes en gezondheid

De Utrechtse pestepidemie van 1636

7 min

In 1349 trok een aantal Utrechtse burgers van stad tot stad. Het was niet bepaald een plezierreisje, maar een boeteprocessie waarbij ze zichzelf geselden. Ze hoopten hierdoor hun God gunstig te stemmen en zo de pest uit hun stad te houden. Het hielp niet, vanaf die tijd werd Utrecht met regelmaat bezocht door de pestbacterie. 

Een van de ergste uitbraken vond plaats rond 1636. Toen stierf maar liefst 15 procent van de Utrechtse bevolking als gevolg van deze ziekte. Wat konden burgers doen tegen de pest? En wat deed de overheid? Een verslag uit een stad in nood.

Men wist niet veel van de pest, behalve dat het een vreselijke ziekte was en erg besmettelijk. Volgens de overlevering werd de ziekte door ratten uit Genuese schepen over Europa verspreid. De ratten brachten vlooien mee, die vervolgens de ziekte verspreidden. De mensen die in de buurt kwamen van ratten, bijvoorbeeld in pakhuizen en krottenwijken, hadden de grootste kans om de pest te krijgen.

Maatregelen tegen de pest

Men geloofde dat ziekten door de lucht verspreid werd door miasma, giftige, stinkende dampen, stank. Daarom werden de pestlijders bij een epidemie geïsoleerd. Een huis waar de pest heerste, werd aan de voorgevel gemerkt met een bos stro aan een stok. De pestlijder mocht alleen de straat op als hij een geschilde witte stok bij zich had, op bepaalde uren en op plekken waar weinig mensen waren.

Eerst waren er alleen losse maatregelen, maar vanaf 1474 werden ze samengevoegd tot ‘Ordre opde Peste’, de pestordonnantie, die tijdens ernstige pestepidemieën werd afgekondigd door aanplakking op de kerken en stadhuis. Zo mochten er geen varkens meer worden gehouden binnen de stad en – heel bijzonder - het vuilnis moest worden opgeruimd.

In een huis waar iemand aan de pest was gestorven, mocht zes weken geen handel plaatsvinden, en op de begane grond moesten de ramen en deuren gesloten blijven. Er mochten vanuit dit huis geen goederen ‘off eedtbare waren off suijvel, melck, boter, kaes ofte diergelijcke’ op de markt gebracht worden.

 

In 1636 stierf zo'n 15 procent van de Utrechtse bevolking aan de pest.

Snaveldokters

Vanaf 1514 had de stad pestmeesters of snaveldokters in dienst die vooral de taak hadden de pestlijders te isoleren. Zij bezochten de patiënten thuis om te controleren of het pest was en zorgden voor de ontsmetting van de huizen.

De cellebroeders of lollarden verzorgden de pestlijders en als de patiënten overleden zorgden ze voor hun begrafenis. Het Nazareth-convent was hun klooster in Utrecht (in de vroegere Cellebroedersstraat, tegenwoordig de Nobeldwarsstraat). Ze moesten ‘banden van wit ende root door malcanderen gevlochten’ om hun hoed dragen om herkenbaar te zijn.

In 1634 begon een epidemie die pas in 1638 zou stoppen. Het stadsbestuur bepaalde dat het vervoer van de zieken of lijken door de cellebroeders niet overdag en via een vaste route moest lopen: 'soo veel mogelyk door achterstraten ende niet doort beste van de Stadt'. De lijkkisten moesten met pek en mos worden dichtgemaakt, zodat geen ‘water ofte andere materie uyt deselve can loopen ofte daer door dringen’.

Een huis waar de pest heerste, werd aan de voorgevel gemerkt met een bos stro aan een stok.

Stadsgezichten van Peter Saenredam

Vanaf 1 februari 1636 liep het dodental dramatisch op, vooral in de arme buurten buiten de Weerdpoort, langs de Springweg en bij de Tolsteegpoort. Pas toen er al meer dan 1500 slachtoffers waren en er wekelijks meer dan 100 mensen stierven, kondigde het stadsbestuur de pestordonnantie af. Veel kerken gingen dicht en het begraven in de kerk werd verboden. In vijf jaar tijd stierven 4300 mensen aan de pest.

In 1567 werd er een gasthuis speciaal voor pestlijders gebouwd: het Leeuwenbergh. Het lag ver van het centrum, tegen de stadsmuur op het Servaasbolwerk. In 1636 werden hier 70 patiënten verpleegd. Daarna werd het niet meer als pesthuis gebruikt. In 2019 is het gerenoveerd, en het is nu een concertzaal en evenementenlocatie.

Ook zijn er de stadsgezichten, gemaakt door Pieter Saenredam (1597-1665), die in 1636 twintig weken in Utrecht verbleef (op de vlucht voor de pestepidemie in Haarlem). Hij maakte in die tijd maar liefst 42 tekeningen van Utrecht, en later nog eens 21 schilderijen.

Bronnen

Bruin, R.E. de, e.a. (2000), Een paradijs vol weelde. Geschiedenis van de stad Utrecht., Utrecht: Matrijs/ Het Utrechts Archief

Hoogland, R.A. (1974), De Cellebroeders., Jaarboek Oud Utrecht 1974, p. 180-­192.

Rommes, R. (1991), Op het spoor van de dood. De pest in en rond Utrecht., Jaarboek Oud Utrecht 1991, p. 93-­120.

Meer info

Geschreven door IJbeling Hartog Schrijfteam UtrechtAltijd Ontdek alle verhalen van deze schrijver