Maritiem erfgoed in de provincie Utrecht

Dijkbrieven van de Lekdijk

4min

In het najaar van 1321 breekt de Lekdijk bij de Nieuwe Vaart in Vreeswijk, nu een deel van Nieuwegein. Niet alleen Utrecht maar ook een groot deel van Holland staat onder water en dat duurt tot maart 1322. Voor veel mensen betekent dat hongerlijden. Maar daar blijft het niet bij. Op 23 juni 1322 breekt de Lekdijk opnieuw door. En weer overstromen Utrecht en grote delen van Holland.

De schade is enorm. De monnik Willem Procurator schrijft in zijn kroniek dat de werfkelders van Utrecht onder water staan en dat kooplieden in een bootje door de kelders van wijnvat naar wijnvat varen. Dat klinkt grappig, maar hij schrijft ook dat het gewas is vernietigd en het vee van de akker verdreven. Huizen zijn ondergelopen en mensen zitten op de balken van het dak in afwachting van het moment dat het water gaat zakken. De Hollanders proberen zich te beschermen tegen het water door bij Zwammerdam een dam in de Rijn te leggen.

Afspraken

Ook in Utrecht is het duidelijk: er moet iets gebeuren. Dat je voor dijkherstel en dijkonderhoud samen moet werken en je moet organiseren, dat is niet nieuw. In 1234 heeft bisschop Otto van Holland al een dijkgraaf en een college van heemraden aangesteld voor de Lekdijk. Zij vormen het bestuur van het waterschap. Ze controleren de dijken, de sluizen en de kanalen voor de afwatering. Maar de overstromingen van 1321 en 1322 zijn aanleiding om eens goed naar de organisatievorm te kijken. Dat gebeurt in alle gebieden die schade hadden ondervonden.

Het Grootwaterschap Woerden stelt op 1 mei 1322 nieuwe regels vast. De belangrijkste bepalingen gaan over geld en verantwoordelijkheid. De landeigenaren moeten betalen voor onderhoud en herstel van de dijken. Dat zijn in veel gevallen de boeren. Zij vormen ook het ‘dijkleger’, de mannen die wacht moeten lopen als een dijkdoorbraak dreigt en die worden opgeroepen voor herstelwerkzaamheden als het misgaat. Voor de waterschappen langs de Lekdijk duurt dat wat langer, maar het herstel van de Lekdijk kan niet wachten. De geestelijken en de burgers van de stad Utrecht betalen samen 1400 pond voor het herstel van de dijk. 

De belangrijkste bepaling is dat alle inwoners, dus ook de pachtboeren, moeten bijdragen aan het maken en onderhouden van de dijk.

Dijkbrief van de Lekdijk Bovendams

Op 12 juli 1323 geeft bisschop Jan van Diest een dijkbrief uit voor het Hoogheemraadschap van de Lekdijk Bovendams, dus ten oosten van de dam die de Hollandsche IJssel afsluit van de Lek. Dat gaat in overleg met de Hollandse graaf Willem. Het waterschap moet bestuurd worden door een dijkgraaf en elf heemraden. In de dijkbrief staan bepalingen over de ‘dijkplicht’, dus wie de dijk moet onderhouden en herstellen. Die plicht ligt bij de eigenaren van de percelen die beschermd worden door de dijk. Als de eigenaar de grond verkoopt, gaat de dijkplicht over naar de nieuwe eigenaar. Graaf Willem krijgt ook een exemplaar van de dijkbrief en dat is het enige origineel dat bewaard is gebleven. 

De tweede dijkbrief

Voor de Lekdijk Benedendams, de dijk langs de Lopikerwaard, duurt het allemaal wat langer. In juli 1323 is al een ontwerp-dijkbrief gemaakt. Dat kladje is bewaard in het archief van de bisschop van Utrecht. Op 24 juli 1328 wordt dan eindelijk de dijkbrief van de Lekdijk Benedendams vastgesteld. Behalve de bisschop is ook de graaf van Holland hierin een leidende factor. De tekst is heel beknopt. De belangrijkste bepaling is dat alle inwoners, dus ook de pachtboeren, moeten bijdragen aan het maken en onderhouden van de dijk. Waarschijnlijk heeft het allemaal zo lang geduurd omdat de heren van Montfoort en van IJsselstein het niet met elkaar eens konden worden. In ieder geval hebben de heren van Montfoort hun exemplaar goed bewaard.

 

Geschreven door Nettie Stoppelenburg Vakspecialist, historica en schrijver. Ontdek alle verhalen van deze schrijver

Extra info