Hendrikje Folkerts, heks op de brandstapel in Utrecht
Pas 17 jaar was ze, niet veel ouder dan een kind. Eerder waren al haar grootmoeder, vader en moeder op de brandstapel beland wegens hekserij. Op 1 augustus 1595 was het de beurt aan Hendrikje Folkerts. Ze was een heks, zo beweerden kwade tongen in Hoogland, het dorp nabij Amersfoort waar Hendrikje en haar familie leefden. En dus ging ook zij op de brandstapel op het Vredenburg in Utrecht.
Een mislukte oogst, een burenruzie of een dood kind: veel meer was er in die tijd niet nodig om te worden beschuldigd van hekserij. Wat volgde was een schijnproces: een oneerlijke strijd waarin je schuldig was totdat je het tegendeel kon bewijzen. De grootmoeder, vader en moeder van Hendrikje Folkerts waren dus al slachtoffer geworden van die heksenjacht, en in het jaar 1595 was het Hendrikje zelf die zich moest verantwoorden bij de hogere rechtbank in Utrecht.
Verbond met de duivel
Toen ze na de aanklacht met foltering werd bedreigd, zwichtte ze al vlug. Hendrikje Folkerts bekende dat ze een verbond met de duivel had gesloten: ze zou kwaad hebben uitgericht met een stukje groen papier, meermalen samen met anderen op de Metgensbleek bij Amersfoort als katten hebben gedanst, een hagelbui hebben opgeroepen, en tot slot ook nog eens gemeenschap hebben gehad met de duivel.