Het ‘familiebedrijf’ van de Utrechtse geestelijke Liudger

5 min

Iedereen weet wie Willibrord en Bonifatius waren, maar wie kent Liudger, de enige vroegmiddeleeuwse missionaris van Utrechtse bodem? Zijn wieg stond halverwege de achtste eeuw in de buurtschap Zwezen, waar nu de Utrechtse wijk Zuilen te vinden is. Hij was een telg uit een rijke familie van grootgrondbezitters uit het Vechtgebied. Liudgers grootouders schikten zich naar de op expansie beluste Frankische machthebbers en lieten zich dopen, nog voordat deze vreemde overheersers hun streek veroverd hadden. Ze werden er niet slechter van.

Voor velen van hen lag een prestigieuze kerkelijke carrière in het verschiet. Liudgers broer werd bisschop en zijn zuster abdis. Hijzelf werd naar de kloosterschool op het huidige Domplein in Utrecht gestuurd, waar ook al twee ooms van hem waren opgeleid. Daarna vervolgde hij zijn opleiding in York.

Pelgrimstocht

Rond 775 werd Liudger naar Deventer gestuurd om een door heidense Saksen vernielde kerk opnieuw op te bouwen. Daarna reisde hij naar het noorden om de bevolking in het terpengebied te bekeren. Toen Liudger enkele jaren later door opstandige Friezen werd verjaagd, maakte hij een pelgrimsreis naar Rome en het klooster Monte Cassino ten zuiden van de eeuwige stad.

Dat bezoek inspireerde hem zelf een klooster op zijn familielandgoederen te stichten. Voorlopig kwam daar niets van terecht, omdat Karel de Grote hem naar het laatst veroverde deel van het Friese gebied stuurde om de heidense bevolking tot het christendom te bekeren. Enkele decennia eerder had Bonifatius daar de volkswoede over zichzelf afgeroepen door heidense tempels te vernielen, wat hem fataal was geworden. Liudger maakte het zelfs nog bonter door de heiligdommen van het volk te plunderen en de geroofde kostbaarheden naar Utrecht over te brengen. Anders dan zijn voorganger kwam hij ermee weg, omdat de Frankische bezetter het gebied inmiddels effectief onder controle had.

Liudger maakte het zelfs nog bonter door de heiligdommen van het volk te plunderen en de geroofde kostbaarheden naar Utrecht over te brengen. Anders dan zijn voorganger kwam hij ermee weg.

Ruige missie

Zijn niets ontziende werkwijze legde Liudger geen windeieren. Karel de Grote beloonde hem met de vijf Oost-Friese gouwen waar hij het evangelie had verkondigd. Ondertussen bouwde hij voort aan het ‘familiebedrijf’, het grootgrondbezit (en de bijbehorende landbouwopbrengsten van boerderijen op hun landerijen) dat zich aanvankelijk in zijn eigen geboortestreek bij Utrecht geconcentreerd had.

Met een missieopdracht op zak reisde Liudger naar Saksen. Daar verwierf hij steeds meer belangen en raakte zo van zijn geboortegrond verwijderd. In Wichmond bij Zutphen bouwde hij een kerk met het doel die tot een klooster te laten uitgroeien, maar uiteindelijk stichtte hij honderd kilometer oostelijker daadwerkelijk het kanunnikenstift Monasterium dat uitgroeide tot het tegenwoordige Münster. Vanuit deze uitvalsbasis predikte hij onder de Saksische bevolking.

Barstende honingvaten

De sporen van Liudgers activiteiten zijn in de wijde omgeving van Münster terug te vinden. Hij kwam in plaatsen als Coesfeld en Nottuln, waar hij predikte en kerken stichtte. Vele kerkelijke instellingen in de streek zijn aan hem gewijd. Hij dacht er eerst nog over een klooster op het voorvaderlijk familiegoed Werina in het Vechtgebied te stichten, maar zag daar toch vanaf. Een boze droom zou hem ervan weerhouden hebben. In plaats daarvan stichtte hij in zijn Saksische missiegebied het familieklooster Werthina (Werden), tegenwoordig een deel van Essen. Niet toevallig weerklinkt in deze naam de plaats Werina door, waar hij eerder zijn familieklooster had willen stichten.

Belangen in Saksen

De banden met Utrecht verwaterden. Hij zou er nimmer een belangrijke positie bekleden, niet als abt, niet als bisschop. In plaats daarvan werd hij bisschop van Münster. Het zwaartepunt van zijn activiteiten lag echter in het klooster Werden, waaraan hij zijn familiegoederen zou schenken en waar hij ook begraven zou worden.

De belangrijke kerkelijke ambten van zijn familie weerspiegelen de belangen die Liudger in Saksen had opgebouwd. Zijn zuster Heriburg werd abdis in Nottuln, zijn broer Hildegrim werd abt in Werden. Zijn neven Gerfried en Altfried werden allebei bisschop van Münster en abt van de kloosters Werden en Helmstedt. Een andere neef Thiatgrim werd abt van diezelfde kloosters en bisschop van Halberstadt. Het is duidelijk dat Liudger de belangen van zijn Utrechtse familie niet vergeten was.

De Willibrordskerk in Nederhorst den Berg behoorde vermoedelijk tot de bezittingen van Liudgers familie. In het zandstenen kozijn van het noordportaal van de kerk is de naam van zijn grootmoeder Elburga ingebeiteld. Op de verticale post staat  +QUI.PETiT.hAC.AVLA PETAT ELBURGA FORE SALVA. Deze tekst laat zich moeilijk duiden, maar een mogelijke interpretatie is: 'Wie naar deze hal komt, bidt voor de zaligheid van Elburga.'

Geschreven door Luit van der Tuuk Nederlands historicus die zich bezighoudt met de vroegmiddeleeuwse geschiedenis van Noordwest-Europa.