De soldaten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie
De forten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie werden drie maal in staat van paraatheid gebracht: bij de Duits-Franse oorlog van 1870/1871, in de Eerste Wereldoorlog en in de aanloop van de tweede. Spannend wilde het leven van de soldaten in die dagen niet worden.
Doorgaans hield, als enige bewoner, een fortwachter een oogje in het zeil. Dreigde Nederlandse betrokkenheid bij een conflict, dan moesten dienstplichtigen zich melden. Over het leven op de forten tijdens de mobilisaties weten we weinig. De overheid wilde haar propaganda kwijt, maar de rest was geheim. Persoonlijke verslagen en briefwisselingen brengen uitkomst.
‘Grooten schoonmaak’
In 1870 maakte luitenant Roldanus verslag van zijn negen weken op Fort Honswijk. Twee compagnieën infanterie uit Gouda arriveerden 22 juni op Fort Honswijk, met de blaren van een volle dag marcheren. Er was geen eten, noch waren er strozakken of dekens om te slapen. Voorlopig werden de soldaten ingekwartierd bij de lokale bevolking. Roldanus noemt als werkzaamheden ‘… het houden van een grooten schoonmaak, het vullen van stroozakken en hoofdkussens, en wat verder noodig was, om het fort, of liever den toren, in eenigszins bewoonbaren toestand te brengen.’ Er moest meer gebeuren: kanonnen geplaatst, schietgaten vrij gemaakt, munitiedepots en schuilplaatsen ingericht en bomen moesten geveld. Wapens waren verouderd, en ook het gereedschap: ‘Bij die werkzaamheden bleek, dat niet al het materiaal even solide was; zoo braken van vele bijlen, die waarschijnlijk jarenlang in het magazijn opgelegd waren geweest, bij den tweeden slag al de steelen af!’