Het Schrale End: over ovengasten en theehuizen langs de Vaartse Rijn
Het gebied langs de Vaartse Rijn, net buiten het centrum ten zuiden van Utrecht, werd in de 19de eeuw ‘het Schrale End’ genoemd. Er is daar sinds de 12de eeuw altijd veel te doen geweest: pannen- en steenfabrieken, scheepswerven en later ook houtzaagmolens, timmerbedrijven, wandtegelfabrieken en wasserijen. Maar er waren ook diverse luxe, grote buitenplaatsen. Maar waarom dan ‘het schrale end’?
De scheepvaart bracht leven en vertier rond de Vaartse Rijn: het was een belangrijke verkeersader waarover belangrijke grondstoffen als hout, turf, klei en metaal gemakkelijk waren aan te voeren. Vanaf de 17de eeuw was er genoeg werk voor de pannen- en steenfabrieken toen veel houten huizen met rieten daken vervangen werden door stenen en dakpannen. En door de bouw van forten voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie was er na 1800 nog meer vraag naar steen.
Ovengasten en arbeiders
Maar waarom ‘Schrale End’? Het gebied werd gezien als het ‘end’ van de wereld: achter de fabrieken en wat kroegjes begon de polder. Schraal was het vooral voor de ovengasten, zoals de arbeiders van de steenfabrieken werden genoemd. Zij woonden in kleine erbarmelijke eenkamerwoningen die om de grote velden stonden waar de stenen gedroogd werden. In één kamer werd geleefd, gekookt en geslapen door een heel gezin. Ze moesten in de zomer hard werken, van de morgen tot de avond bij de ovens. De late herfst was ‘vlettijd’. Dan voeren arbeiders vaak uren met een vlet om klei te halen om deze vlak voor het donker vliegensvlug uit te laden bij de fabriek. Dit was enorm zwaar werk: de vette zware klei moest met kruiwagens over de helling van de grasberm worden geduwd, de straatweg over naar het verre ovenveld.