Aan het werk!

Het Schrale End: over ovengasten en theehuizen langs de Vaartse Rijn

4 min

Het gebied langs de Vaartse Rijn, net buiten het centrum ten zuiden van Utrecht, werd in de 19de eeuw ‘het Schrale End’ genoemd. Er is daar sinds de 12de eeuw altijd veel te doen geweest: pannen- en steenfabrieken, scheepswerven en later ook houtzaagmolens, timmerbedrijven, wandtegelfabrieken en wasserijen. Maar er waren ook diverse luxe, grote buitenplaatsen. Maar waarom dan ‘het schrale end’?

De scheepvaart bracht leven en vertier rond de Vaartse Rijn: het was een belangrijke verkeersader waarover belangrijke grondstoffen als hout, turf, klei en metaal gemakkelijk waren aan te voeren. Vanaf de 17de eeuw was er genoeg werk voor de pannen- en steenfabrieken toen veel houten huizen met rieten daken vervangen werden door stenen en dakpannen. En door de bouw van forten voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie was er na 1800 nog meer vraag naar steen.

Ovengasten en arbeiders

Maar waarom ‘Schrale End’? Het gebied werd gezien als het ‘end’ van de wereld: achter de fabrieken en wat kroegjes begon de polder. Schraal was het vooral voor de ovengasten, zoals de arbeiders van de steenfabrieken werden genoemd. Zij woonden in kleine erbarmelijke eenkamerwoningen die om de grote velden stonden waar de stenen gedroogd werden. In één kamer werd geleefd, gekookt en geslapen door een heel gezin. Ze moesten in de zomer hard werken, van de morgen tot de avond bij de ovens. De late herfst was ‘vlettijd’. Dan voeren arbeiders vaak uren met een vlet om klei te halen om deze vlak voor het donker vliegensvlug uit te laden bij de fabriek. Dit was enorm zwaar werk: de vette zware klei moest met kruiwagens over de helling van de grasberm worden geduwd, de straatweg over naar het verre ovenveld.

De late herfst was ‘vlettijd’. Dan voeren arbeiders vaak uren met een vlet om klei te halen om deze vlak voor het donker vliegensvlug uit te laden bij de fabriek.

Het hele gezin aan het werk

Daarbij hielpen ook de vrouwen en kinderen. De Utrechtse schrijver en schoolmeester W.G. van de Hulst schreef daarover: “Als de wagen vol was klom de man uit de klei de [loop]plank op (…). De vrouw volgde; - voorzichtig, haar klompen waren zo glibberig van de klei. – Ze pakte haar man stevig in zijn lenden, duwde diepgebogen hem voort. De kruiwagen met zijn vochtige last was zo onmenselijk zwaar (…)”.

En wat deden kinderen? Alle beetjes helpen, moet men gedacht hebben. “Een haak vóór aan de volle kruiwagen slaan en die meetrekken de wal op – dan kan moeder vast aan ’t vullen van de volgende [kruiwagen] beginnen.” De kinderen die soms wel naar school gingen “daar kleven de kinders aan elkaar van de klei”. (W.G. van de Hulst, 1949, P123)

Het was stukwerk en bij ziekte werd niets uitbetaald. In de winter lag de oven stil en moesten de arbeiders leven van hun in de zomer verdiende geld. Tijd voor school was er niet, de meeste arbeiders konden niet lezen en schrijven.

Ovenheren en buitenhuizen

De eigenaren van de steenovens, de ovenheren, waren er heel wat beter aan toe: sinds de tweede helft van de 19de eeuw woonden zij in grote huizen met een tuin aan de straatweg (de Jutfaseweg). Hun huizen werden in de meeste gevallen vóór de fabriek gebouwd. Aan de kant van de weg of langs het water stond dikwijls een theekoepel waar de familie van de ovenheer beschut en toch buiten kon zitten. Achter of naast de fabriek werden arbeidershuisjes gebouwd.

Begin 20ste eeuw werden er een aantal arbeiderswoningen gebouwd aan de Croesestraat, waar arbeiders uit de fabrieken in hebben gewoond.  Zowel de Croesestraat als de Croeselaan zijn vernoemd naar de steenbakkersfamilie Croes, die op de buitenplaats Groenendaal woonde, niet ver van de huidige Jaarbeurs.

Verder zijn er op de Jutfaseweg 178 nog twee tegeltableaus te zien van de Tegelfabriek Gebr. Ravesteyn, later ‘Westraven’. Op het ene tableau staat 1845 wat herinnert aan de uitbreiding die toen plaatsvond. Op het andere tableau staat anno 1904, de tijd dat de fabriek na een brand werd herbouwd. Naast het pand is een steegje met 10 arbeidershuisjes (Jutfaseweg 168-177) te vinden. En wat de ovenheren achterlieten? De fabrieken zijn verdwenen, maar de theekoepel van Ruimzicht is bewaard gebleven. Deze sterk verwaarloosde koepel is in 1989 gerestaureerd en is verplaatst naar de woning op Oude Kerkweg 12, iets ten zuiden van haar oorspronkelijke plaats.

Dit artikel is oorspronkelijk gepubliceerd op 15 februari 2018. Op 5 oktober 2021 is de tekst aangevuld met dank aan de Historische Kring Tolsteeg-Hoograven Utrecht. 

Geschreven door IJbeling Hartog Schrijfteam UtrechtAltijd Ontdek alle verhalen van deze schrijver

Bronnen

Hulzen, A. . (1995). Het Schrale End: Langs de Vaartse Rijn van het Ledig Erf naar Jutfaas. Utrecht: Stichting De Plantage.

Heurneman, M., Stichting Publicaties Oud-Utrecht., Utrechts Archief., Santen, B. ., Vliet, K. ., & Vogelzang, F. (2005). De Utrechtse wijken: Zuid: Tolsteeg, Hoograven, Lunetten. Utrecht: SPOU.

Heurneman, M., Santen, B. ., & Vogelzang, F. (2004). Utrechtse wijken: Zuidwest: Dichterswijk, Rivierenwijk, Transwijk, Kanaleneiland. Utrecht: SPOU.

Hulst, W. G. . (1949). Herinneringen van een schoolmeester. Kampen: Kok.

K. (1947). De Liesbosch. In Maandblad Oud-Utrecht jg. 20, (nr 8-9 blz 66-68)

Landzaat, F.H. (1983). Steenbakkerijen langs de Vaartse Rijn. In Maandblad Oud-Utrecht jg. 56 (blz 201-206)

Reuver, de, A. M. (1989). De theekoepel aan de Vaartse Rijn. In Maandblad Oud-Utrecht: jg. 62 (nr 3 , pp. 61–63).

Houtstra, W. (2006, juli). Cultuurhistorisch Rapport Vaart in de Vaartse Rijn. Erfgoedhuis Utrecht.

B. (2017, 23 juli). Tegelfabriek Ravensteyn Westraven te Utrecht. USINE, via http://www.usine-utrecht.nl/tegelfabriek-ravesteyn-westraven/