Stille getuigen van de industrialisatie

Hoveniers of huizen? De tuinbouw in Utrecht en Vleuten

5min

Tuinders waren in en rond Utrecht een belangrijk deel van de bevolking. Eeuwenlang voorzagen zij de stedelingen van voedsel. Tenminste tweemaal moesten zij wijken voor woningbouw. Rond 1900 vertrokken ze uit Abstede, Pijlsweerd, Wittevrouwen en Tolsteeg.  Na 1991 moesten ze verkassen doordat de grote stadswijk Leidsche Rijn uit de grond werd gestampt. Een restant van de glastuinbouw is nu nog te vinden in de Harmelerwaard, maar gaat daar waarschijnlijk ook verdwijnen. Een verhaal over de hoveniers die verdwenen voor de nieuwbouw.

Op oude kaarten van Utrecht zie je goed dat het gebied vlak buiten de muren volop werd gebruikt door tuinders. Ze werden hier in de stad hoveniers genoemd. Door hun jarenlange bewerking werd de rijke Utrechtse grond “zacht als zijde”.

Ze trouwden vooral onderling, hadden grote gezinnen, een sterke familieband, eigen klederdracht en waren katholiek (Abstede) of oudkatholiek (Pijlsweerd). De opbrengst van hun tuin brachten ze eerst gewoon met kruiwagens langs de deur of naar de markt. Later gebeurde dat met de hondenkar en tenslotte met paard en wagen. Ze verkochten hun waar in alle vroegte  op het Jacobskerkhof aan groentewinkeliers.  Wat overbleef ging later die dag op de Mariaplaats naar de gewone klant. Het huidige volkstuingebied langs de Minstroom op de Zonstraat is een overblijfsel van zo’n eeuwenoude tuinderij. Eind 19e eeuw echter ging de Utrechtse bevolking groeien en moesten er huizen gebouwd worden. Dat bracht de hoveniers er toe uit te zien naar nieuw land verderop: Jutphaas, Bunnik, Maarssen en Vleuten.

Vruchtbaar Vleuten

In het vlak ten westen van Utrecht gelegen akkerbouw- en veeteeltdorp Vleuten was in 1903 het tuinbouwbedrijf Ida Maria gesticht door de Utrechtse Rotterdammer Dr. van Dugteren. De Westlander Benjamin Boers was er bedrijfsleider, begon daarna voor zichzelf en werd de stuwende kracht in de nieuwe tuinbouw. Hij haalde diverse Westlanders  over zich in Vleuten te vestigen. Zij namen voor de  Utrechtse hoveniers een nieuwigheid mee: de tuinbouwkas. Er kwam ook een proeftuin om te experimenteren en een tuinbouwschool. De Utrechtse hoveniers waren echter tegen een veiling. Zij wilden liever als vanouds zelf de prijs op de markt bepalen en al helemaal geen geld afdragen aan de heren van het veilingbestuur. Toch kwam er een veiling: eerst in 1909 op het Utrechtse Paardenveld, om na omzwervingen in 1928 terecht te komen op de Croeselaan. Vleuten groeide uit tot het vierde glastuinbouwgebied van Nederland na het Westland, Aalsmeer en Venlo.

Vervoer over de Vleutense Vaart

De kassen lagen ongeveer waar nu het Maximapark is. Ze werden op percelen gezet waar sloten tussendoor liepen die al vroeger waren ontstaan door het afgraven van klei voor de dakpanindustrie. Over deze vletsloten werden komkommers, bloemkolen, bonen, druiven, perziken en wat al niet meer naar de Vleutense Wetering gevaren. Daarover ging het dan in oostelijke richting naar het Leidseveer in de stad. Daar lag om de hoek het Paardenveld waar de markt en de veiling was. Het scheepje dat hiervoor werd gebruikt was de zogenaamde Utrechtse aak of praam. Een platte schuit, 210 cm breed die met een stok voortgetrokken dan wel voortgeduwd werd.

In 1937 ontstonden er problemen voor de schippers: bij de oversteek van het nieuwe Amsterdam-Rijnkanaal was de stok te kort om op de bodem af te kunnen zetten. Je moest je dan maar zo hard mogelijk vanuit de Wetering afduwen om hopelijk in een keer de overkant te halen. Ook lastig: het woelige kanaalwater sloeg wel eens over de zwaar met groentekisten beladen scheepjes. Veel groente en fruit ging toen echter al met vrachtwagens naar de veiling.

De vierde Nota

In 1991 werd door de Vinex-nota het glastuinbouwgebied in Vleuten aangewezen voor woningbouw. De door de overheid beloofde inspanningsverplichting om tuinders te herhuisvesten in de nabijgelegen Harmelerwaard leverde voor slechts een handvol tuinders een oplossing. De rest verdween naar elders, werd uitgekocht, stopte met tuinieren. Wat rest in de nieuwe stadswijk Leidsche Rijn zijn hier en daar bakstenen schoorstenen van de oude verwarmingsinstallaties in de kassen. Erfgoed van een voorbije tijd.

 

Literatuur

- Coen van Kasteel: Hoveniers, humor en heiligheid. Oudkatholieke hoveniers in Utrecht. Utrecht 2009. ISBN 978-90-78019-213.
- J.H.C. van den Berg, Iets over de Utrechtsche hoveniers en de kleeding der hovenierschen, in: Jaarboekje van Oud-Utrecht, 1937.
- Het Minstroomgebied, De geschiedenis van een Utrechts hoveniersgebied, https://erfgoed.utrecht.nl/fileadmin/uploads/documenten/zz-erfgoed/publicaties/folders-cultuurhistorie/Publieksbrochure_Het_Minstroomgebied_okt_2010_1_.pdf
- Het leven in Vleuten de Meern en Leidsche Rijn, nummer 3 : 100 jaar tuinbouw, uitgeverij Quadraat Vianen.
https://kasseninnederland.nl/wp-content/uploads/Kassenboek-web-06-Hoofdstuk-6.pdf
- Dr. H. van der Leest-Brand, Een eeuw tuinbouw in Vleuten de Meern, 2003.

Geschreven door Peter van Walstijn Schrijfteam UtrechtAltijd Ontdek alle verhalen van deze schrijver

Extra info