De eerste spoorwegen van de provincie Utrecht
Het was even wennen toen na de aanleg van de Rhijnspoorweg in 1843 de eerste treinen door de provincie raasden. 40 km per uur was een duizelingwekkende snelheid vergeleken bij wat men gewend was met trekschuit of paard en wagen. Spoorwegen werden vooral aangelegd voor het goederenvervoer, maar al snel ontdekten reizigers de trein als vervoermiddel.
Treinen maakten het reizen en vervoeren van goederen makkelijker en sneller dan voorheen met de trekschuit of diligence. In de negentiende eeuw was de landweg naar Rhenen al verbeterd, waardoor het voor rijke Utrechters en Amsterdammers aantrekkelijk werd hier buitenplaatsen te bouwen. Ook waren er diverse kanaaltjes, waarover huisraad kon worden vervoerd. De buitenplaatsen werden tenslotte vooral in de zomer bewoond en iedere keer werden meubels uit de stadshuizen naar de buitenplaatsen gebracht. Vanuit Utrecht waren De Bilt en Zeist via de Biltse en Zeister Grift goed over water bereikbaar. Het peilverval in de Grift was zelfs zo groot, dat bij Sluishoef een vingerhoedfabriek kon worden gebouwd die met waterkracht werd aangedreven.
Rhijnspoorweg
Dankzij de trein werd de regio nog beter ontsloten en waren meer en gemakkelijker verbindingen met de buitenwereld mogelijk. De Rhijnspoorweg Amsterdam-Utrecht-Arnhem, die vanaf 1843 werd aangelegd, was de tweede belangrijke Nederlandse spoorlijn. Voor de aanleg van de spoorlijn moest ten oosten van Driebergen de Utrechtse Heuvelrug doorgraven worden. Hiervoor werden veel arbeiders uit Amsterdam aangetrokken. Zij werden rondom Maarn ondergebracht in houten barakken. Niet alle arbeiders trokken na de afsluiting van de werkzaamheden weg. De achterblijvers vestigden zich in een buurtje bij Maarn dat de bijnaam Nieuw Amsterdam kreeg.