Typisch Utrechts?

Knopendraaiers, typisch iets uit Montfoort?

5 min

Montfoorters zijn bekend als knopendraaiers. Met carnaval heet Montfoort Knopengein, we hebben een Knopenbad om in te zwemmen, in de Knopentuin worden groenten gekweekt, bridgers spelen het Knopentoernooi, de beleggingsstudieclub heet De Knoop, bij de bakker koop je heerlijke Knopenkoeken en last but not least bezoek je Stadsmuseum De Knoperij voor een goed verhaal over de geschiedenis van Montfoort.

Typisch Montfoorts dus, hoewel...

De geschiedenis van de Montfoortse knopen begint wanneer rond 1685 meester ivoorsnijder Jean le Grand in Montfoort komt wonen. Hij was één van de vele protestantse Hugenoten die in Frankrijk ernstig vervolgd werden naar het tolerante Nederland waren gevlucht.

In Montfoort was niet zo veel ivoor te snijden, maar de mode vroeg om veel knopen. Dus Jean begon een knopendraaierij. Als basismateriaal gebruikte hij… je raadt het bijna niet: Engelse schenkels en kokosnotenbast. De Engelse schenkels waren schoon gekookte runderschenkels en waarschijnlijk via Rotterdam geïmporteerd uit Engeland en Schotland. De kokosnootbast kwam als restproduct uit Amsterdam, maar de kokosnoten waren door de VOC meegenomen uit tropische streken. Jean le Grand was overigens niet de enige hugenoot in Montfoort, want de kapel van het Oudemannenhuis werd in gebruik genomen als de Waalse kerk waar Franstalige diensten plaatsvonden.

Knopen voor de sier

Jean had kennelijk succes, want zijn knopen gingen het hele land door. Knopen zaten dan ook overal: van het ondergoed tot de bovenkleding. Op bovenkleding zaten rijen knopen, niet uitsluitend om iets dicht te knopen, maar ook voor de sier, bijvoorbeeld op het borststuk of op de mouwen.

Succes vraagt om navolging. In 1749 zijn er 34 knopendraaiersknechten actief in Montfoort. Het werk was als volgt verdeeld: de knopendraaiersbaas zorgde voor de basismaterialen en kocht die groot in, per scheepslading, verdeelde die over de knechten en haalde het eindproduct, de knopen, weer op en verkocht ze. De knopendraaiersknecht zorgde voor zijn eigen gereedschap en werkte thuis. En zoals ook bij andere ambachten wel gebeurde: het hele gezin werkte mee.

Knopendraaiersknechten en -bazen

Met een holle boor werd een pijpje been uitgeboord en in plakjes gesneden en van gaatjes voorzien. En als het materiaal dun genoeg was, had je met één keer boren een knoop die dan nog van gaatjes moest worden voorzien. De opbrengst voor de knechts was mager: drie knopen voor een cent. De grote winst ging, zoals altijd, naar de bazen.

Eind 18de eeuw werd de mode soberder en waren er minder knopen nodig. Eind 19de eeuw werd de ritssluiting uitgevonden

In 1755 oordeelt het stadsbestuur dat er regulerend opgetreden moet worden en vaardigt een ordonnantie uit waarin de rechten en plichten van de knopendaaiersknechten en -bazen werd vastgelegd. Zo was het loon vastgelegd en ook de contractduur. De volwassen knechts werkten van week tot week. Een leerkind moest minimaal een jaar in dienst blijven. Als dat kind wegliep een aanklopte bij een andere knopendraaiersbaas, dan moest die baas het kind weer terugbrengen.

Eind 18de, begin 19de eeuw veranderde de mode, die werd soberder en had minder knopen nodig. Eind 19de eeuw werd de ritssluiting uitgevonden, maar halverwege die eeuw is het knopendraaiersambacht al uit Montfoort verdwenen. Maar de geschiedenis leeft nog.

Geschreven door Lex van Wijk Stichting Oud Montfoort