De Vechtstreek: een thuis voor kunstenaars
In de 19de eeuw zochten steeds meer schilders hun inspiratie in de natuur. Dankzij nieuwe technieken hadden ze nu ook de mogelijkheid om buiten te schilderen. Waar ga je dan als schilder naartoe? Waar vind je een betoverend mooi landschap met pittoreske dorpjes dat zich bij uitstek leent om in verf vast te leggen? Verschillende kunstenaars ontdekten zo in de 19de eeuw de Vechtstreek als ideale omgeving om de nieuwe manier van schilderen in de praktijk te brengen.
In de 17de en 18de eeuw werkten landschapsschilders meestal in hun atelier. Ze trokken er op uit om schetsen te maken en werkten die later in hun werkplaats in olieverf uit. Dat kon niet anders doordat de verf ter plekke werd gemengd. Een schilder kon lastig alle ingrediënten meeslepen. Bovendien werden landschapsschilderijen 'ontworpen': de schilder bracht elementen van verschillende plaatsen samen tot een nieuwe compositie. Vanaf 1830 veranderde de mode. Nu probeerden kunstenaars de natuur zelf tot onderwerp te maken en werd verfraaiing en het toevoegen van elementen als ruïnes en klassieke tempels achterwege gelaten. In Frankrijk werd dat voor het eerst gedaan door de kunstenaars van de School van Barbizon, genoemd naar het plaatsje waar ze elkaar in de zomer ontmoetten. Steeds meer werd ook buiten geschilderd, omdat inmiddels tubeverf was uitgevonden.
Nieuwe manier van schilderen
Ze vonden niet alleen dat ze zo natuurgetrouw mogelijk moesten schilderen, maar ook de impressie die de natuur op ze maakte, moesten vastleggen. Omdat ze buiten werkten, konden ze minder langdurig aan een schilderij bezig zijn. Dat betekende een snellere, minder gedetailleerde manier van werken. Daardoor kregen ze de kritiek dat hun schilderijen ‘onaf’ waren. Deze nieuwe manier van werken vond ook in Nederland aanhangers. Kunstenaars trokken er op uit om in de natuur te gaan schilderen.