Het leven van de Utrechtse Maria van Pallaes
‘De een z'n dood is de ander z’n brood’ is letterlijk het geval met de erfenis van Maria van Pallaes. Haar nalatenschap zorgde ervoor dat een aantal armen brood, onderdak en brandstof kregen. Als ze zich tenminste aan de regels hielden. Wie die mensen waren, weten we niet. Wel weten we iets van de gulle geefster en van wat ze naliet.
Mayken Lubbert van Pallaesdr (1578-1664) kwam uit een rijke en voorname Utrechtse familie. Ze bezat een aantal huizen in Utrecht en in de omgeving van de stad landerijen en hofsteden. Maar veel persoonlijk geluk was haar niet gegund. In 1630 werd ze weduwe en vijf van haar zes kinderen stierven tijdens haar leven. Adriana, de enig overgebleven dochter, mocht als kloosterlinge geen goederen bezitten ‘uit de dode hand’. En de enige andere erfgenaam, haar nicht Johanna Maria, trouwde met een gereformeerde man, wat voor de katholieke Maria reden was om Johanna Maria te onterven.
De fundatie
Ze besloot het familiekapitaal aan de armenzorg te besteden. In 1651 kocht zij een stuk grond aan de tegenwoordige Agnietenstraat. Hierop liet zij twaalf ‘kameren’ (huisjes) met een ‘refectiehuis’ (eetzaal en bestuurskamer) bouwen. In haar testament legde ze vast, dat de door haar zelf opgerichte Fundatie (stichting) haar nalatenschap beheren zou. De inkomsten voor de fundatie kwamen van de opbrengst van haar landgoederen.