Tuinen van Utrechtse buitenplaatsen
De tuin is voor ons de plaats om in de buitenlucht te ontspannen en te genieten van bloemen en planten. Bij boerderijen, buitenhuizen en kastelen zien we ook tuinen met een praktisch doel: voedsel produceren.
De praktisch ingedeelde tuin had verschillende gewassen in afgescheiden vakken. Naast groenten, (geneeskrachtige) kruiden, geurige planten, sierplanten en -bloemen waren er fruitboomgaarden. Daar groeiden appels, peren, pruimen, abrikozen of kersen. Verhoogde kweekbedden gaven de vorst minder kans. Eigen consumptie was het voornaamste doel. Ook de 17de-eeuwse buitenplaatsen van de rijke Amsterdammers hadden moestuinen.
Mooiste slangenmuur
De Hollandse classicistische tuinaanleg volgde begin 17de eeuw de voorbeelden uit het buitenland, zoals Italië. Binnen een overzichtelijke rechthoek waren de ideale maatverhoudingen van de renaissance belangrijk; het ging om harmonie en symmetrie. Huis en tuin vormden één geheel. Lanen, paden en waterpartijen vormden compartimenten. Gebruik van sierplanten was beperkt. Wel waren er ‘parterres de broderie’ (‘borduurwerkjes’), lage, slingerende buxushagen.