Maritiem erfgoed in de provincie Utrecht

Oudste bestuursorgaan van Nederland: het waterschap in Utrecht

6min

Ouder dan alle andere bestaande bestuursorganen zijn de Utrechtse waterschappen. Sinds het begin van de grote ontginningen in de 12de eeuw was de zorg voor de waterstaat toevertrouwd aan lokale of regionale organisaties. De aanleg in 1122 van een dam bij Wijk bij Duurstede leidde tot het oudste samenwerkingsverband op het terrein van de waterstaat in ons land. Het belang van goede zorg voor deze dijk was zo groot dat men het toezicht op het onderhoud van de dijk niet versnipperd aan plaatselijke heren wilde overlaten. Vanaf de 19de eeuw gingen deze organisatievormen ‘waterschappen’ heten.

Nadat in 1230 een rivieroverstroming grote schade had aangericht, werd op initiatief van de Hollandse graaf Floris IV in 1234 een algehele dijkverzwaring uitgevoerd. Floris’ broer Otto, toen electbisschop van het Sticht, stelde een dijkgraaf aan die als functionaris toezicht op het dijkonderhoud kreeg. De dijkgraaf voerde regelmatig inspecties uit in het bijzijn van lokale bestuurders en had de bevoegdheid om de eigenaren langs de dijkte bestraffen als zij zich niet aan hun onderhoudsplichten hielden. Wie bijvoorbeeld rijshout of palen stal uit een van de waakhuizen, die bestemd waren voor het dichten van een dijkdoorbraak, zou ‘aen een pael gegeesselt ende voorts uijt den lande van Utrecht verbannen werden’, aldus een verordening uit 1620. De Utrechtse uitvinding van een dijkgraaf zou ook elders navolging krijgen en de functie bestaat nog steeds.

Hoogheemraadschappen als dijkbewakers

Na een dijkdoorbraak bij Vreeswijk in de winter van 1321 wilden bisschop Jan van Diest, de kapittels en de Utrechtse burgers invloed op het dijktoezicht krijgen. Begrijpelijk, want zij hadden veel betaald om een kostbare dijkreparatie mogelijk te maken. Voor het toezicht op de dijk tussen Amerongen en de IJsseldam bij Klaphek werd in 1323 daarom het ‘Hoogheemraadschap van den Lekdijk Bovendams’ opgericht, dat naast een dijkgraaf uit een vast college van heemraden bestond. De bisschop, kapittels en burgers namen hier natuurlijk slim zitting in. Vijf jaar later, in 1328, passeerde de oprichtingsakte van het ‘Hoogheemraadschap van den Lekdijk Benedendams en van den IJsseldam’, dat voor de dijk tussen de IJsseldam en Schoonhoven zou gaan zorgen.

Het dijkleger bestaat nog steeds: eigen personeel van het waterschap dat regelmatig oefent en dat wordt opgeroepen als de waterstand bij Lobith tot 16,15 meter boven NAP komt.

Hoefslagen

Bij Amerongen en bij de IJsseldam staan nog steeds de hardstenen palen die het toezichtgebied van deze hoogheemraadschappen markeren, ook wel een hoefslag genoemd. Al sinds de 12de eeuw is dit poldermodel van verhoefslaging toegepast. De aanwonende ingelanden of geërfden vormden samen met grondeigenaren van de achterliggende landen, die ook belang hadden bij droge voeten, het dijkleger. Bij dreigende dijkdoorbraak werden zij met klokgelui van de dorpskerken achter de dijk opgeroepen te verzamelen bij de waakhuizen aan de dijk, waar zij de ‘dijkwapens’ (schoppen e.d.) toebedeeld kregen van de dijkmeester. Wie door Wijk bij Duurstede loopt, ziet diverse paaltjes met een nummer en soms een ook een letter ‘H’ van hoefslag. Deze palen stonden ook op de Lekdijk aan de landzijde, maar zijn met de dijkverzwaring in 1987 opgeruimd. Sinds de 17de eeuw gaven deze ruim 600 paaltjes de dijkvakken (slagen) van de Lekdijk Bovendams aan, die door de aanwonenden onderhouden moesten worden volgens het oeroude principe ‘wie water deert, die water keert’.

Waakhuispalen

Langs de Lekdijk Benedendams zijn er meer hoefslagpaaltjes bewaard gebleven. Benedendams was de 19 kilometer lange Lekdijk nog veel kwetsbaarder voor overstromingen, maar is daar door streng toezicht sinds 1751 niet meer bezweken. Langs dit dijkvak werd midden 19de eeuw een tiental waakhuispalen geplaatst. Deze markeerden de wachthuizen, merendeels boerderijen, die als verzamelplaatsen voor het dijkleger waren aangewezen. Bij een waterstand van 2,7 meter onder de dijkkruin (klokkeslagpeil), werd de kerkklok van Jaarsveld geluid die door andere kerken werd overgenomen. Bij nachtelijk ontij zette men op de waakhuispalen een lantaarn.

Onderhoud en contributie

Na 1810 gingen de hoogheemraadschappen het onderhoud zelf doen. De dijkplichtigen betaalden dan een contributie. Oorspronkelijk werd driemaal per jaar eencontrole uitgevoerd: in het voorjaar omdat de dijk in de winter veel te lijden had gehad van hoog water en ijsgang, in de zomer voor inspectie van het opgedragen herstel en in het najaar werd er gekeken of de dijk ‘winterklaar’ was. Deze dijkcontrole was vaak een flink gebeuren. Zo trof het bestuur van ‘Bovendams’ elkaar, met soms wel veertig man, inclusief gewapende begeleiding, bij de Heul (Schalkwijk), waar in het huis van de dijkmeester eerst een overvloedige maaltijd werd gebruikt. Vervolgens kon men nog terecht bij de naburige herberg De Nadorst. Als een (hoef)slag was afgekeurd dan werd de schade terstond gerepareerd en moest de onderhoudsplichtige ter plekke een boete betalen. Hier komt de naam bandijk vandaan, de hoge rivierdijk die gerechtelijk gekeurd werd. Het geïnde bedrag werd dan deels weer in de herberg besteed.

Bijna zeven eeuwen hebben de hoogheemraadschappen bestaan, totdat zij in 1994 opgingen in het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden, het resultaat van een aantal fusiegolven waarbij in totaal 71 waterschappen in één organisatie werden samengevoegd. Maar nog steeds bestaat er een dijkleger: eigen personeel dat regelmatig oefent en dat wordt opgeroepen als de waterstand bij Lobith tot 16,15 meter boven NAP komt.

Dit verhaal verscheen eerder op de website van Geopark Heuvelrug Gooi en Vecht.

Bron

Blijdenstijn, Roland, Tastbare Tijd (2005).

 

Extra info