Streekdracht en het verenigingsleven in Utrecht

4 min

Tot ver in de twintigste eeuw was de provincie Utrecht - net als de rest van Nederland - opgedeeld in vele kleine regionale gemeenschappen. Religie, beroepsgroep, sociale controle, hulp en liefdadigheid waren bindende factoren. Veel meer dan nu was alles onderworpen aan een sociale, economische en religieuze ordening. Uit de eenvormige kleding die de leden droegen, was op te maken wie bij welke gemeenschap hoorde, terwijl het gevoel van saamhorigheid werd onderhouden door gezamenlijke activiteiten.

Om de indeling visueel duidelijk te maken, waren de mensen gekleed volgens bepaalde tradities. Deze streekdracht is op sommige plaatsen nog te zien: veelal oude vrouwen in bijvoorbeeld Bunschoten-Spakenburg dragen nog de kleding die in hun jeugd door iedereen werd gedragen. Maar meestal is streekdracht een curiositeit geworden, die alleen nog tevoorschijn komt op folkloristische feesten en bij historische optochten. Overigens hadden vroeger ook stedelingen streekdracht aan.

Zelfgemaakt

De streekdracht hield rekening met alle mogelijke posities binnen de gemeenschap: leeftijd, beroep, sociale status, religeuze overtuiging, sekse, maar ook de huwelijkse staat of dat iemand in de rouw was, was af te lezen aan de kleding. Het vervaardigen van de kleding vond grotendeels plaats binnen de dorpssamenleving: vrouwen naaiden, borduurden en breiden het meeste zelf, alleen bepaalde onderdelen kwamen van de markt of uit de grote stad. De vorm van de kledingstukken, de materialen en de patronen van de stoffen waren vaak eeuwenoud, hoewel streekdracht geen stilstaand verschijnsel was: elke generatie voegde weer nieuwe elementen toe.

In tegenstelling tot tegenwoordig hoorde iedereen vroeger 'ergens bij'.

Verenigingsleven

Een ander kenmerk van regionale gemeenschappen dat eigenlijk pas de laatste decennia duidelijk minder sterk is geworden, is het verenigingsleven. In tegenstelling tot tegenwoordig hoorde iedereen vroeger 'ergens bij'. Behalve sterkere familiebanden, burencontacten en andere sociale vangnetten, waren er beduidend meer georganiseerde bijeenkomsten waaraan mensen deelnamen. Dat had deels een verplichtende kant: er werd raar tegenaan gekeken als je je onttrok aan christelijke of algemene festiviteiten of niet bijdroeg aan de jaarlijkse fancy fair. Daarnaast waren mensen meer gewend en hadden ze meer behoefte aan samenzijn: muziekverenigingen, spelletjesavonden, clubs en cursussen trokken veel publiek.

Minder belangstelling?

De laatste tijd wordt in de media vaak geklaagd over de afnemende belangstelling voor verenigingen, vrijwilligerswerk en vergelijkbare sociale aangelegenheden. Aan de andere kant is er algemeen wel een stijgende interesse voor regionale verbanden, de vraag 'waar kom ik vandaan' en de plaatselijke geschiedenis, zaken die juist wijzen op een behoefte aan collectieve identiteit. Er is duidelijk een spanningsveld tussen de noodzaak 'ergens bij te horen' en de weerzin tegen de verplichtingen en de sociale controle die het lidmaatschap van een gemeenschap met zich meebrengt.

Aanvullende informatie